Een gesprek met Rene van Beek, conservator van het Allard Pierson Museum over de tentoonstelling Troje. Stad, Homerus en Turkije.
De uitzending kunt u hier terugluisteren
Troje werd 3500 jaar geleden al bewoond. Een strategische heuvel uitziend over de Egeïsche zee. Ca. 1200 voor Christus in de late bronstijd is het een stad in bloei aan de uiterste westgrens van het Hettitische rijk die ook contacten onderhoud met de Griekse wereld. Een aardbeving en vermoedelijk daarop volgend volksverhuizingen laten de stad eeuwen onbewoond. Dat is nog altijd het geval wanneer de dichter Homerus in de 8e eeuw v.C. de Ilias componeert, een episch gedicht waarmee hij zijn publiek de laatste fase, de finale van een twintig jaar durende strijd tussen Grieken en Trojanen laat meebeleven.
Dat publiek dat zijn de klassieke Grieken, maar ook wij hedendaagse lezers, en voor ons figuren als Alexander de Grote die zich vereenzelvigt met Achilles, en keizer Augustus en zijn hofdichter Vergilius. Het werd zelfs goed Romeins gebruik om de familielijnen terug te fabuleren tot de Trojanen uit de Ilias.
De historische werkelijkheid gaat geheel op in de mythe. De stad raakt zozeer in de vergetelheid dat de locatie eeuwenlang onbekend is. Het gedicht heeft de eeuwen doorstaan. Ten tijde van de Romantiek ontstaat er hernieuwde belangstelling voor het gedicht. Een rijke Duitse amateur archeoloog Heinrich Schliemann (1822-1890) besluit zelfs op zoek te gaan naar de historische stad. Op het juiste spoort gezet door Frank Calvert, een Britse diplomaat, steekt hij in 1870 de eerste spade in de grond.
De tentoonstelling Troje. Stad, Homerus en Turkije is tot 5 mei te zien.
Foto hiernaast: Sophie de vrouw van Schliemann met een van de vondsten van Schliemann door hem gedoopt tot ‘de schat van Priamus’ (koning van het mythisch Troje)