Begrijp me goed, ik heb helemaal niets tegen André Rieu, nu ja, op zijn Johann Strauss-achtige kapsel (haarstukje?) na dan. Een man, die ervoor zorgt dat de halve wereld Sjostakovich mee kan fluiten, daar kun je niets op tegen hebben toch? ‘Waltz no. 2’ van die getormenteerde Russische componist is dat en de Rus had het waarschijnlijk prachtig gevonden dat nu de halve wereld walst op zijn muziek dankzij de man met de baton uit Mestrééch. Die tijdens die wals trouwens daarmee het publiek dirigeert en niet zijn smeuïg geoliede machine, zijn orkest. Terzijde, dit.
Ik heb ook helemaal niets tegen Philip Glass, de Amerikaanse componist die vanavond zelf zijn filmscore bij de fim Koyaanisqatsi komt dirigeren in de Heineken Music Hall en hetzelfde kunststukje nog eens herhaalt komend weekend op het Lowlands Festival.
De componist wordt ingedeeld bij de minimal music, wat iets teveel eer lijkt en niet helemaal juist is maar wel begrijpelijk doordat zijn composities gestoeld zijn óp en voortgedreven worden door herhalingen. Patronen die langzaam verschuiven tot ze weer terugkeren naar het begin. Hij noemt zijn muziek zelf “theatre music” en zijn composities omschrijft hij als “muziek met repetitieve structuren” en dat lijkt mij een juiste omschrijving.
De man, wiens moeder een bibliothecaresse was en wiens vader een platenwinkel had -wat bepalend bleek en wat mij, als voormalig muziekbibliothecaresse en nog steeds frequent bezoekster van platen(cd)zaken, een leuke voedingsbodem lijkt voor een jochie- groeide op met muziek die niet liep in de zaak van zijn vader: modern klassieke muziek. Hindemith, Schönberg en, daar istie weer: Sjostakovich. Maar ook Beethovens strijkkwartetten en Schubert pianotrio bleken winkeldochters, welke belandden in de jongenskamer van jonge Flip en die bepalend werden voor Glass’ uiteindelijke keuze voor een leven in de muziek.
Hij studeerde fluit, wiskunde en filosofie maar de muziek trok harder en zo belandde hij in 1954 in Parijs, aangetrokken door la vie bohème, zegt hij, zoals neergezet in de film Orphée van Jean Cocteau. Na een studie (1964) bij de eminente lerares compositie Nadia Boulanger, merkte hij dat hij de modern klassieke muziek als uitgevoerd door Pierre Boulez minder opwindend (met uitzonderingen van Feldman en Cage) vond dan de Nouvelle Vague films en het experimentele theater, dat in die tijd bloeide in Parijs. Het was niet dat hij de componisten niet waardeerde maar het had geen zin om door te gaan op muzikale experimenten waar mensen als Bério en Stockhausen al in excelleerden.
De visuele component bij zijn muziek was voor Glass zeer belangrijk, reden waarom hij samenwerkte met onder andere beeldend kunstenaars als Richard Serra en Sol Lewitt.
Hij leerde door een filmopdracht Ravi Shankar kennen en diens muziek toonde het muzikale pad dat Philip Glass in wilde slaan. Hij gooide zijn eerdere stijl van componeren radicaal overboord en begon composities op te bouwen volgens Indiase muziekstructuren, repetitief en ritmisch. Hij ging zelfs in noord India wonen, kwam in contact met Tibetaanse vluchtelingen en door hen leerde hij het Boeddhisme kennen.
Dit alles leverde muziek op die nog wel hardcore minimal te noemen was. Later werden zijn composities ingewikkelder en gelaagder. Maar altijd met visuele kunst als gelijkwaardige partner. Vele composities deed hij het licht zien voor opera, film en bij choreografieën van o.a. Lucinda Childs.
Zo ook de muziek bij de film Koyaanisqatsi (1982); ”een leven uit balans” betekent dat in de taal van de Hopi indianen. De film en de muziek zijn organisch verweven met elkaar en laten in razende vaart zien en horen wat de mens aanricht op deze planeet. Met de conclusie dat dit menselijk leven slechts een ‘broodkruimel is op de rok van het universum’ (Lucebert). Totaal onbelangrijk en als het straks is weggevaagd door eigen destructief toedoen gaat de kosmos gewoon door in het onverstoorbare ritme van de eeuwigheid.
De filmtaal van Koyaanisqatsi heeft model gestaan voor veel van latere soortgelijke ‘waarschuwend vingertje’ documentaires. De films van Yann Arthus Bertrand bijvoorbeeld. Of Samsara en Baraka.
Dat de gejaagde minimalachtige muziek van Glass goed te verteren valt blijkt uit het zeer brede publiek dat zijn muziek kan waarderen, Een publiek, dat zich verder rillend afkeert van moderne klassieke muziek. Communicatief zijn zijn composities en ik zou haast zeggen over zijn latere werk, zelfs retecommercieel. Niet het uiterste vergend van ’s mensens geduld en luisterend oor was en is zijn werk -zo te horen- een lichtend voorbeeld voor mensen als Yann Tiersen (u weet wel, van die %@#* pardon, fabuleuze Amélie) en Wim Mertens.
Kortom, de man is een gigantisch en toch minimal icoon geworden en als zodanig een groot uithangbord voor het winkeltje van de minimal music. Een, die mensen wel eens over de streep zou kunnen trekken naar een wat ‘moeilijkere’ Steve Reich of John Cage.
Zoals André Rieu dat op zijn manier uiteindelijk ook een beetje doet als uithangbord voor (lichte) klassieke muziek- maar dan anders. De vergelijking uit de titel gaat best een beetje mank, ik geef het toe maar het bekte zo lekker.
In het begin van Kunst & Cultuur op Vrijdag met Fabiola Veerman daarom een stukje uit Koyaanisqatsi.
Lees meer over muziek, ook minimal op Metha’s Muziek